Tegenwoordig en verleden deelwoord - meenemend - meegenomen Presens - neem mee - neemt mee - neemt mee - nemen mee - nemen mee - nemen mee Imperfect - nam mee - nam mee - nam mee - namen mee - namen mee - namen mee Toekomende tijd I - zal meenemen - zult meenemen - zal meenemen - zullen meenemen - zullen meenemen - zullen meenemen Conditionalis I - zou meenemen - zou meenemen - zou meenemen - zouden meenemen - zouden meenemen - zouden meenemen Perfectum - heb meegenomen - hebt meegenomen - heeft meegenomen - hebben meegenomen - hebben meegenomen - hebben meegenomen Voltooid verleden tijd - had meegenomen - had meegenomen - had meegenomen - hadden meegenomen - hadden meegenomen - hadden meegenomen Toekomende tijd II - zal meegenomen hebben - zult meegenomen hebben - zal meegenomen hebben - zullen meegenomen hebben - zullen meegenomen hebben - zullen meegenomen hebben Conditionalis II - zou hebben meegenomen - zou hebben meegenomen - zou hebben meegenomen - zouden hebben meegenomen - zouden hebben meegenomen - zouden hebben meegenomen Imperatief - - - neem mee - - - - - neemt mee - -