Tegenwoordig en verleden deelwoord - begeleidend - begeleid Presens - begeleid - begeleidt - begeleidt - begeleiden - begeleiden - begeleiden Imperfect - begeleidde - begeleidde - begeleidde - begeleidden - begeleidden - begeleidden Toekomende tijd I - zal begeleiden - zult begeleiden - zal begeleiden - zullen begeleiden - zullen begeleiden - zullen begeleiden Conditionalis I - zou begeleiden - zou begeleiden - zou begeleiden - zouden begeleiden - zouden begeleiden - zouden begeleiden Perfectum - heb begeleid - hebt begeleid - heeft begeleid - hebben begeleid - hebben begeleid - hebben begeleid Voltooid verleden tijd - had begeleid - had begeleid - had begeleid - hadden begeleid - hadden begeleid - hadden begeleid Toekomende tijd II - zal begeleid hebben - zult begeleid hebben - zal begeleid hebben - zullen begeleid hebben - zullen begeleid hebben - zullen begeleid hebben Conditionalis II - zou hebben begeleid - zou hebben begeleid - zou hebben begeleid - zouden hebben begeleid - zouden hebben begeleid - zouden hebben begeleid Imperatief - - - begeleid - - - - - begeleidt - -