Tegenwoordig en verleden deelwoord - onderdrukkend - onderdrukt Presens - onderdruk - onderdrukt - onderdrukt - onderdrukken - onderdrukken - onderdrukken Imperfect - onderdrukte - onderdrukte - onderdrukte - onderdrukten - onderdrukten - onderdrukten Toekomende tijd I - zal onderdrukken - zult onderdrukken - zal onderdrukken - zullen onderdrukken - zullen onderdrukken - zullen onderdrukken Conditionalis I - zou onderdrukken - zou onderdrukken - zou onderdrukken - zouden onderdrukken - zouden onderdrukken - zouden onderdrukken Perfectum - heb onderdrukt - hebt onderdrukt - heeft onderdrukt - hebben onderdrukt - hebben onderdrukt - hebben onderdrukt Voltooid verleden tijd - had onderdrukt - had onderdrukt - had onderdrukt - hadden onderdrukt - hadden onderdrukt - hadden onderdrukt Toekomende tijd II - zal onderdrukt hebben - zult onderdrukt hebben - zal onderdrukt hebben - zullen onderdrukt hebben - zullen onderdrukt hebben - zullen onderdrukt hebben Conditionalis II - zou hebben onderdrukt - zou hebben onderdrukt - zou hebben onderdrukt - zouden hebben onderdrukt - zouden hebben onderdrukt - zouden hebben onderdrukt Imperatief - - - onderdruk - - - - - onderdrukt - -