tranen [v]
- vergießen
vuilnis [v]
- abladen
- werfen
bankwezen [v]
- einzahlen

tranen [v]
- shed [literature]
- weep
- cry
vuilnis [v]
- dump
bankwezen [v]
- deposit

tranen [v]
- répandre
- verser
vuilnis [v]
- déposer
- jeter
bankwezen [v]
- déposer
- verser

tranen [v]
- versare
- spargere
vuilnis [v]
- scaricare
- gettare
bankwezen [v]
- depositare

tranen [v]
- derramar
vuilnis [v]
- botar
- tirar
bankwezen [v]
- depositar

tranen [v]
- utgjuta
vuilnis [v]
- stjälpa av
- tippa
bankwezen [v]
- sätta in

tranen [v]
- derramar
- verter
vuilnis [v]
- jogar fora
- desfazer-se de
bankwezen [v]
- depositar

plenzen [v]
- stromen
- vallen
dumpen [v]
- gieten
- gooien
betalen [v]
- gireren
- overmaken

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- stortend
- gestort
Presens
- stort
- stort
- stort
- storten
- storten
- storten
Imperfect
- stortte
- stortte
- stortte
- stortten
- stortten
- stortten
Toekomende tijd I
- zal storten
- zult storten
- zal storten
- zullen storten
- zullen storten
- zullen storten
Conditionalis I
- zou storten
- zou storten
- zou storten
- zouden storten
- zouden storten
- zouden storten
Perfectum
- heb gestort
- hebt gestort
- heeft gestort
- hebben gestort
- hebben gestort
- hebben gestort
Voltooid verleden tijd
- had gestort
- had gestort
- had gestort
- hadden gestort
- hadden gestort
- hadden gestort
Toekomende tijd II
- zal gestort hebben
- zult gestort hebben
- zal gestort hebben
- zullen gestort hebben
- zullen gestort hebben
- zullen gestort hebben
Conditionalis II
- zou hebben gestort
- zou hebben gestort
- zou hebben gestort
- zouden hebben gestort
- zouden hebben gestort
- zouden hebben gestort
Imperatief
- -
- stort
- -
- -
- stort
- -