Tegenwoordig en verleden deelwoord - niksend - genikst Presens - niks - nikst - nikst - niksen - niksen - niksen Imperfect - nikste - nikste - nikste - niksten - niksten - niksten Toekomende tijd I - zal niksen - zult niksen - zal niksen - zullen niksen - zullen niksen - zullen niksen Conditionalis I - zou niksen - zou niksen - zou niksen - zouden niksen - zouden niksen - zouden niksen Perfectum - heb genikst - hebt genikst - heeft genikst - hebben genikst - hebben genikst - hebben genikst Voltooid verleden tijd - had genikst - had genikst - had genikst - hadden genikst - hadden genikst - hadden genikst Toekomende tijd II - zal genikst hebben - zult genikst hebben - zal genikst hebben - zullen genikst hebben - zullen genikst hebben - zullen genikst hebben Conditionalis II - zou hebben genikst - zou hebben genikst - zou hebben genikst - zouden hebben genikst - zouden hebben genikst - zouden hebben genikst Imperatief - - - niks - - - - - nikst - -