verbetering [v]
- aufpolieren
timmerwerk [v]
- abhobeln
- glatt hobeln

verbetering [v]
- polish up
- touch up
- refine
timmerwerk [v]
- plane down

verbetering [v]
- lustrer
- polir
timmerwerk [v]
- raboter

verbetering [v]
- lucidare
- pulire
timmerwerk [v]
- piallare

verbetering [v]
- pulir
- perfeccionar
timmerwerk [v]
- cepillar

verbetering [v]
- polera upp
timmerwerk [v]
- hyvla
- hyvla av

verbetering [v]
- aprimorar-se
- refinar-se
timmerwerk [v]
- aplainar

schaven [v]
- bijwerken
- polijsten
- verbeteren
bijwerken [v]
- afwerken
- perfectioneren
polijsten [v]
- bijwerken
- oppoetsen
- verfijnen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- bijschavend
- bijgeschaafd
Presens
- schaaf bij
- schaaft bij
- schaaft bij
- schaven bij
- schaven bij
- schaven bij
Imperfect
- schaafde bij
- schaafde bij
- schaafde bij
- schaafden bij
- schaafden bij
- schaafden bij
Toekomende tijd I
- zal bijschaven
- zult bijschaven
- zal bijschaven
- zullen bijschaven
- zullen bijschaven
- zullen bijschaven
Conditionalis I
- zou bijschaven
- zou bijschaven
- zou bijschaven
- zouden bijschaven
- zouden bijschaven
- zouden bijschaven
Perfectum
- heb bijgeschaafd
- hebt bijgeschaafd
- heeft bijgeschaafd
- hebben bijgeschaafd
- hebben bijgeschaafd
- hebben bijgeschaafd
Voltooid verleden tijd
- had bijgeschaafd
- had bijgeschaafd
- had bijgeschaafd
- hadden bijgeschaafd
- hadden bijgeschaafd
- hadden bijgeschaafd
Toekomende tijd II
- zal bijgeschaafd hebben
- zult bijgeschaafd hebben
- zal bijgeschaafd hebben
- zullen bijgeschaafd hebben
- zullen bijgeschaafd hebben
- zullen bijgeschaafd hebben
Conditionalis II
- zou hebben bijgeschaafd
- zou hebben bijgeschaafd
- zou hebben bijgeschaafd
- zouden hebben bijgeschaafd
- zouden hebben bijgeschaafd
- zouden hebben bijgeschaafd
Imperatief
- -
- schaaf bij
- -
- -
- schaaft bij
- -