Tegenwoordig en verleden deelwoord - verzekerend - verzekerd Presens - verzeker - verzekert - verzekert - verzekeren - verzekeren - verzekeren Imperfect - verzekerde - verzekerde - verzekerde - verzekerden - verzekerden - verzekerden Toekomende tijd I - zal verzekeren - zult verzekeren - zal verzekeren - zullen verzekeren - zullen verzekeren - zullen verzekeren Conditionalis I - zou verzekeren - zou verzekeren - zou verzekeren - zouden verzekeren - zouden verzekeren - zouden verzekeren Perfectum - heb verzekerd - hebt verzekerd - heeft verzekerd - hebben verzekerd - hebben verzekerd - hebben verzekerd Voltooid verleden tijd - had verzekerd - had verzekerd - had verzekerd - hadden verzekerd - hadden verzekerd - hadden verzekerd Toekomende tijd II - zal verzekerd hebben - zult verzekerd hebben - zal verzekerd hebben - zullen verzekerd hebben - zullen verzekerd hebben - zullen verzekerd hebben Conditionalis II - zou hebben verzekerd - zou hebben verzekerd - zou hebben verzekerd - zouden hebben verzekerd - zouden hebben verzekerd - zouden hebben verzekerd Imperatief - - - verzeker - - - - - verzekert - -