trompet [v]
- schmettern
muziek [v]
- schmettern
- dröhnen

trompet [v]
- blare
- bray
muziek [v]
- blare
- jangle

trompet [v]
- sonner
muziek [v]
- beugler

trompet [v]
- squillare
muziek [v]
- fare chiasso

trompet [v]
- sonar
muziek [v]
- berrear

trompet [v]
- skrälla
muziek [v]
- skrälla
- skräna

trompet [v]
- tocar
- soar
muziek [v]
- desafinar

kwetteren [v]
- snerpen
- tetteren
- toeteren

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- schetterend
- geschetterd
Presens
- schetter
- schettert
- schettert
- schetteren
- schetteren
- schetteren
Imperfect
- schetterde
- schetterde
- schetterde
- schetterden
- schetterden
- schetterden
Toekomende tijd I
- zal schetteren
- zult schetteren
- zal schetteren
- zullen schetteren
- zullen schetteren
- zullen schetteren
Conditionalis I
- zou schetteren
- zou schetteren
- zou schetteren
- zouden schetteren
- zouden schetteren
- zouden schetteren
Perfectum
- heb geschetterd
- hebt geschetterd
- heeft geschetterd
- hebben geschetterd
- hebben geschetterd
- hebben geschetterd
Voltooid verleden tijd
- had geschetterd
- had geschetterd
- had geschetterd
- hadden geschetterd
- hadden geschetterd
- hadden geschetterd
Toekomende tijd II
- zal geschetterd hebben
- zult geschetterd hebben
- zal geschetterd hebben
- zullen geschetterd hebben
- zullen geschetterd hebben
- zullen geschetterd hebben
Conditionalis II
- zou hebben geschetterd
- zou hebben geschetterd
- zou hebben geschetterd
- zouden hebben geschetterd
- zouden hebben geschetterd
- zouden hebben geschetterd
Imperatief
- -
- schetter
- -
- -
- schettert
- -