gevoelstoestand [v]
- in heftiges Lachen ausbrechen
- sich vor Lachen den Bauch halten

gevoelstoestand [v]
- be in fits
- explode with laughter
- roar with laughter

gevoelstoestand [v]
- éclater de rire
- rire aux éclats
- rire à gorge déployée

gevoelstoestand [v]
- scoppiare dalle risa
- morire dal ridere
- sbellicarsi dalle risa
- ridere a crepapelle

gevoelstoestand [v]
- morirse de risa
- reírse a carcajadas

gevoelstoestand [v]
- ha skrattanfall
- kikna av skratt
- brista ut i skratt

gevoelstoestand [v]
- morrer de rir
- cair na gargalhada

lachen [v]
- brullen
- bulken
- giechelen
- gieren
- ginnegappen
- glimlachen
- grinniken
- proesten
- schateren
schateren [v]
- gieren
- lachen
- proesten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- schaterlachend
- geschaterlacht
Presens
- schaterlach
- schaterlacht
- schaterlacht
- schaterlachen
- schaterlachen
- schaterlachen
Imperfect
- schaterlachte
- schaterlachte
- schaterlachte
- schaterlachten
- schaterlachten
- schaterlachten
Toekomende tijd I
- zal schaterlachen
- zult schaterlachen
- zal schaterlachen
- zullen schaterlachen
- zullen schaterlachen
- zullen schaterlachen
Conditionalis I
- zou schaterlachen
- zou schaterlachen
- zou schaterlachen
- zouden schaterlachen
- zouden schaterlachen
- zouden schaterlachen
Perfectum
- heb geschaterlacht
- hebt geschaterlacht
- heeft geschaterlacht
- hebben geschaterlacht
- hebben geschaterlacht
- hebben geschaterlacht
Voltooid verleden tijd
- had geschaterlacht
- had geschaterlacht
- had geschaterlacht
- hadden geschaterlacht
- hadden geschaterlacht
- hadden geschaterlacht
Toekomende tijd II
- zal geschaterlacht hebben
- zult geschaterlacht hebben
- zal geschaterlacht hebben
- zullen geschaterlacht hebben
- zullen geschaterlacht hebben
- zullen geschaterlacht hebben
Conditionalis II
- zou hebben geschaterlacht
- zou hebben geschaterlacht
- zou hebben geschaterlacht
- zouden hebben geschaterlacht
- zouden hebben geschaterlacht
- zouden hebben geschaterlacht
Imperatief
- -
- schaterlach
- -
- -
- schaterlacht
- -