stem [v]
- schreien
- heulen
- brüllen
- kreischen
dieren [v]
- brüllen
- schreien

stem [v]
- cry
- shout
- call out
- call loudly
- bawl
- yell
- bellow
- scream
- roar
dieren [v]
- bellow
- roar

stem [v]
- crier
- hurler
- brailler
- crier à tue-tête
- beugler
- gueuler
dieren [v]
- mugir
- beugler
- meugler
- rugir

stem [v]
- gridare
- urlare
- strillare
dieren [v]
- muggire
- mugghiare
- ruggire

stem [v]
- gritar
- vocear
- chillar
- vociferar
dieren [v]
- bramar
- gritar
- vociferar
- rugir

stem [v]
- ropa
- skrika
- utropa
- vråla
- ryta
- tjuta
- gasta
dieren [v]
- böla
- råma
- ryta

stem [v]
- gritar
- berrar
- falar alto
dieren [v]
- mugir
- rugir
- rosnar

loeien [v]
bleren [v]
- huilen
- schreeuwen
- tekeergaan

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- brullend
- gebruld
Presens
- brul
- brult
- brult
- brullen
- brullen
- brullen
Imperfect
- brulde
- brulde
- brulde
- brulden
- brulden
- brulden
Toekomende tijd I
- zal brullen
- zult brullen
- zal brullen
- zullen brullen
- zullen brullen
- zullen brullen
Conditionalis I
- zou brullen
- zou brullen
- zou brullen
- zouden brullen
- zouden brullen
- zouden brullen
Perfectum
- heb gebruld
- hebt gebruld
- heeft gebruld
- hebben gebruld
- hebben gebruld
- hebben gebruld
Voltooid verleden tijd
- had gebruld
- had gebruld
- had gebruld
- hadden gebruld
- hadden gebruld
- hadden gebruld
Toekomende tijd II
- zal gebruld hebben
- zult gebruld hebben
- zal gebruld hebben
- zullen gebruld hebben
- zullen gebruld hebben
- zullen gebruld hebben
Conditionalis II
- zou hebben gebruld
- zou hebben gebruld
- zou hebben gebruld
- zouden hebben gebruld
- zouden hebben gebruld
- zouden hebben gebruld
Imperatief
- -
- brul
- -
- -
- brult
- -