Tegenwoordig en verleden deelwoord - kenmerkend - gekenmerkt Presens - kenmerk - kenmerkt - kenmerkt - kenmerken - kenmerken - kenmerken Imperfect - kenmerkte - kenmerkte - kenmerkte - kenmerkten - kenmerkten - kenmerkten Toekomende tijd I - zal kenmerken - zult kenmerken - zal kenmerken - zullen kenmerken - zullen kenmerken - zullen kenmerken Conditionalis I - zou kenmerken - zou kenmerken - zou kenmerken - zouden kenmerken - zouden kenmerken - zouden kenmerken Perfectum - heb gekenmerkt - hebt gekenmerkt - heeft gekenmerkt - hebben gekenmerkt - hebben gekenmerkt - hebben gekenmerkt Voltooid verleden tijd - had gekenmerkt - had gekenmerkt - had gekenmerkt - hadden gekenmerkt - hadden gekenmerkt - hadden gekenmerkt Toekomende tijd II - zal gekenmerkt hebben - zult gekenmerkt hebben - zal gekenmerkt hebben - zullen gekenmerkt hebben - zullen gekenmerkt hebben - zullen gekenmerkt hebben Conditionalis II - zou hebben gekenmerkt - zou hebben gekenmerkt - zou hebben gekenmerkt - zouden hebben gekenmerkt - zouden hebben gekenmerkt - zouden hebben gekenmerkt Imperatief - - - kenmerk - - - - - kenmerkt - -