Tegenwoordig en verleden deelwoord - vonnissend - gevonnist Presens - vonnis - vonnist - vonnist - vonnissen - vonnissen - vonnissen Imperfect - vonniste - vonniste - vonniste - vonnisten - vonnisten - vonnisten Toekomende tijd I - zal vonnissen - zult vonnissen - zal vonnissen - zullen vonnissen - zullen vonnissen - zullen vonnissen Conditionalis I - zou vonnissen - zou vonnissen - zou vonnissen - zouden vonnissen - zouden vonnissen - zouden vonnissen Perfectum - heb gevonnist - hebt gevonnist - heeft gevonnist - hebben gevonnist - hebben gevonnist - hebben gevonnist Voltooid verleden tijd - had gevonnist - had gevonnist - had gevonnist - hadden gevonnist - hadden gevonnist - hadden gevonnist Toekomende tijd II - zal gevonnist hebben - zult gevonnist hebben - zal gevonnist hebben - zullen gevonnist hebben - zullen gevonnist hebben - zullen gevonnist hebben Conditionalis II - zou hebben gevonnist - zou hebben gevonnist - zou hebben gevonnist - zouden hebben gevonnist - zouden hebben gevonnist - zouden hebben gevonnist Imperatief - - - vonnis - - - - - vonnist - -