Tegenwoordig en verleden deelwoord - vervend - geverfd Presens - verf - verft - verft - verven - verven - verven Imperfect - verfde - verfde - verfde - verfden - verfden - verfden Toekomende tijd I - zal verven - zult verven - zal verven - zullen verven - zullen verven - zullen verven Conditionalis I - zou verven - zou verven - zou verven - zouden verven - zouden verven - zouden verven Perfectum - heb geverfd - hebt geverfd - heeft geverfd - hebben geverfd - hebben geverfd - hebben geverfd Voltooid verleden tijd - had geverfd - had geverfd - had geverfd - hadden geverfd - hadden geverfd - hadden geverfd Toekomende tijd II - zal geverfd hebben - zult geverfd hebben - zal geverfd hebben - zullen geverfd hebben - zullen geverfd hebben - zullen geverfd hebben Conditionalis II - zou hebben geverfd - zou hebben geverfd - zou hebben geverfd - zouden hebben geverfd - zouden hebben geverfd - zouden hebben geverfd Imperatief - - - verf - - - - - verft - -