dieren [v]
- verfangen
- verstricken
- fangen

dieren [v]
- ensnare
- snare

dieren [v]
- prendre au piège

dieren [v]
- intrappolare
- prendere in trappola
- prendere

dieren [v]
- coger en una trampa

dieren [v]
- fånga
- fånga med snara
- snara

dieren [v]
- laçar
- prender no laço

knopen [v]
- vastbinden
- vastmaken
overhalen [v]
- stroppen
- vangen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- strikkend
- gestrikt
Presens
- strik
- strikt
- strikt
- strikken
- strikken
- strikken
Imperfect
- strikte
- strikte
- strikte
- strikten
- strikten
- strikten
Toekomende tijd I
- zal strikken
- zult strikken
- zal strikken
- zullen strikken
- zullen strikken
- zullen strikken
Conditionalis I
- zou strikken
- zou strikken
- zou strikken
- zouden strikken
- zouden strikken
- zouden strikken
Perfectum
- heb gestrikt
- hebt gestrikt
- heeft gestrikt
- hebben gestrikt
- hebben gestrikt
- hebben gestrikt
Voltooid verleden tijd
- had gestrikt
- had gestrikt
- had gestrikt
- hadden gestrikt
- hadden gestrikt
- hadden gestrikt
Toekomende tijd II
- zal gestrikt hebben
- zult gestrikt hebben
- zal gestrikt hebben
- zullen gestrikt hebben
- zullen gestrikt hebben
- zullen gestrikt hebben
Conditionalis II
- zou hebben gestrikt
- zou hebben gestrikt
- zou hebben gestrikt
- zouden hebben gestrikt
- zouden hebben gestrikt
- zouden hebben gestrikt
Imperatief
- -
- strik
- -
- -
- strikt
- -