probleem [v]
- fehlen
- nicht stimmen
- nicht in Ordnung sein

probleem [v]
- be wrong
- be the matter

probleem [v]
- ne pas aller
- y avoir
- clocher [informal]

probleem [v]
- avere
- esserci che non va
- succedere a

probleem [v]
- ser el problema
- pasar
- no ir

probleem [v]
- vara fel
- vara frågan om

probleem [v]
- estar errado
- ser o problema

verschillen [v]
er toe doen [v]
- uitmaken
- verschil maken
ontbreken [v]
haperen [v]
- mankeren
- schorten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- schelend
- gescheeld
Presens
- -
- -
- scheelt
- -
- -
- schelen
Imperfect
- -
- -
- scheelde
- -
- -
- scheelden
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal schelen
- -
- -
- zult schelen
Conditionalis I
- -
- -
- zal schelen
- -
- -
- zullen schelen
Perfectum
- -
- -
- heeft gescheeld
- -
- -
- hebben gescheeld
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had gescheeld
- -
- -
- hadden gescheeld
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal gescheeld hebben
- -
- -
- zult gescheeld hebben
Conditionalis II
- -
- -
- zal hebben gescheeld
- -
- -
- zullen hebben gescheeld
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -