vergruizelen [v]
- pulverisieren
- zermalmen

vergruizelen [v]
- crush
- pulverize

vergruizelen [v]
- écraser
- broyer
- pulvériser

vergruizelen [v]
- polverizzare
- frantumare

vergruizelen [v]
- aplastar
- pulverizar

vergruizelen [v]
- mala sönder
- pulverisera

vergruizelen [v]
- esmigalhar
- pulverizar

verbrijzelen [v]
- vergruizen
platdrukken [v]
- platmaken
- platpersen
- platslaan

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- plettend
- geplet
Presens
- plet
- plet
- plet
- pletten
- pletten
- pletten
Imperfect
- plette
- plette
- plette
- pletten
- pletten
- pletten
Toekomende tijd I
- zal pletten
- zult pletten
- zal pletten
- zullen pletten
- zullen pletten
- zullen pletten
Conditionalis I
- zou pletten
- zou pletten
- zou pletten
- zouden pletten
- zouden pletten
- zouden pletten
Perfectum
- heb geplet
- hebt geplet
- heeft geplet
- hebben geplet
- hebben geplet
- hebben geplet
Voltooid verleden tijd
- had geplet
- had geplet
- had geplet
- hadden geplet
- hadden geplet
- hadden geplet
Toekomende tijd II
- zal geplet hebben
- zult geplet hebben
- zal geplet hebben
- zullen geplet hebben
- zullen geplet hebben
- zullen geplet hebben
Conditionalis II
- zou hebben geplet
- zou hebben geplet
- zou hebben geplet
- zouden hebben geplet
- zouden hebben geplet
- zouden hebben geplet
Imperatief
- -
- plet
- -
- -
- plet
- -