puin [v]
- räumen
- wegräumen
- aufräumen
schoonmaken [v]
- aufräumen
- ausräumen
- leeren
- ordnen

puin [v]
- clear away
- remove
schoonmaken [v]
- clean out
- empty
- clear up
- tidy up
- straighten up
- order

puin [v]
- dégager
- déblayer
- enlever
- ôter
schoonmaken [v]
- vidanger
- vider
- ranger
- mettre de l'ordre dans
- faire

puin [v]
- liberare
- sgomberare
- portare via
- togliere di mezzo
schoonmaken [v]
- vuotare
- dare una ripulita
- mettere in ordine
- riordinare
- rassettare

puin [v]
- descombrar
- quitar
schoonmaken [v]
- vaciar
- dejar vacío
- limpiar
- poner en orden
- asear
- arreglar

puin [v]
- röja
- röja undan
schoonmaken [v]
- rensa
- tömma
- ordna
- städa
- snygga upp

puin [v]
- retirar
- remover
schoonmaken [v]
- limpar
- esvaziar
- arrumar
- organizar
- pôr em ordem

opbergen [v]
- verwijderen
- wegdoen
uitverkopen [v]
uitschakelen [v]

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- opruimend
- opgeruimd
Presens
- ruim op
- ruimt op
- ruimt op
- ruimen op
- ruimen op
- ruimen op
Imperfect
- ruimde op
- ruimde op
- ruimde op
- ruimden op
- ruimden op
- ruimden op
Toekomende tijd I
- zal opruimen
- zult opruimen
- zal opruimen
- zullen opruimen
- zullen opruimen
- zullen opruimen
Conditionalis I
- zou opruimen
- zou opruimen
- zou opruimen
- zouden opruimen
- zouden opruimen
- zouden opruimen
Perfectum
- heb opgeruimd
- hebt opgeruimd
- heeft opgeruimd
- hebben opgeruimd
- hebben opgeruimd
- hebben opgeruimd
Voltooid verleden tijd
- had opgeruimd
- had opgeruimd
- had opgeruimd
- hadden opgeruimd
- hadden opgeruimd
- hadden opgeruimd
Toekomende tijd II
- zal opgeruimd hebben
- zult opgeruimd hebben
- zal opgeruimd hebben
- zullen opgeruimd hebben
- zullen opgeruimd hebben
- zullen opgeruimd hebben
Conditionalis II
- zou hebben opgeruimd
- zou hebben opgeruimd
- zou hebben opgeruimd
- zouden hebben opgeruimd
- zouden hebben opgeruimd
- zouden hebben opgeruimd
Imperatief
- -
- ruim op
- -
- -
- ruimt op
- -