Tegenwoordig en verleden deelwoord - opleidend - opgeleid Presens - leid op - leidt op - leidt op - leiden op - leiden op - leiden op Imperfect - leidde op - leidde op - leidde op - leidden op - leidden op - leidden op Toekomende tijd I - zal opleiden - zult opleiden - zal opleiden - zullen opleiden - zullen opleiden - zullen opleiden Conditionalis I - zou opleiden - zou opleiden - zou opleiden - zouden opleiden - zouden opleiden - zouden opleiden Perfectum - heb opgeleid - hebt opgeleid - heeft opgeleid - hebben opgeleid - hebben opgeleid - hebben opgeleid Voltooid verleden tijd - had opgeleid - had opgeleid - had opgeleid - hadden opgeleid - hadden opgeleid - hadden opgeleid Toekomende tijd II - zal opgeleid hebben - zult opgeleid hebben - zal opgeleid hebben - zullen opgeleid hebben - zullen opgeleid hebben - zullen opgeleid hebben Conditionalis II - zou hebben opgeleid - zou hebben opgeleid - zou hebben opgeleid - zouden hebben opgeleid - zouden hebben opgeleid - zouden hebben opgeleid Imperatief - - - leid op - - - - - leidt op - -