Tegenwoordig en verleden deelwoord - onderbouwend - onderbouwd Presens - onderbouw - onderbouwt - onderbouwt - onderbouwen - onderbouwen - onderbouwen Imperfect - onderbouwde - onderbouwde - onderbouwde - onderbouwden - onderbouwden - onderbouwden Toekomende tijd I - zal onderbouwen - zult onderbouwen - zal onderbouwen - zullen onderbouwen - zullen onderbouwen - zullen onderbouwen Conditionalis I - zou onderbouwen - zou onderbouwen - zou onderbouwen - zouden onderbouwen - zouden onderbouwen - zouden onderbouwen Perfectum - heb onderbouwd - hebt onderbouwd - heeft onderbouwd - hebben onderbouwd - hebben onderbouwd - hebben onderbouwd Voltooid verleden tijd - had onderbouwd - had onderbouwd - had onderbouwd - hadden onderbouwd - hadden onderbouwd - hadden onderbouwd Toekomende tijd II - zal onderbouwd hebben - zult onderbouwd hebben - zal onderbouwd hebben - zullen onderbouwd hebben - zullen onderbouwd hebben - zullen onderbouwd hebben Conditionalis II - zou hebben onderbouwd - zou hebben onderbouwd - zou hebben onderbouwd - zouden hebben onderbouwd - zouden hebben onderbouwd - zouden hebben onderbouwd Imperatief - - - onderbouw - - - - - onderbouwt - -