Tegenwoordig en verleden deelwoord - omvattend - omvat Presens - omvat - omvat - omvat - omvatten - omvatten - omvatten Imperfect - omvatte - omvatte - omvatte - omvatten - omvatten - omvatten Toekomende tijd I - zal omvatten - zult omvatten - zal omvatten - zullen omvatten - zullen omvatten - zullen omvatten Conditionalis I - zou omvatten - zou omvatten - zou omvatten - zouden omvatten - zouden omvatten - zouden omvatten Perfectum - heb omvat - hebt omvat - heeft omvat - hebben omvat - hebben omvat - hebben omvat Voltooid verleden tijd - had omvat - had omvat - had omvat - hadden omvat - hadden omvat - hadden omvat Toekomende tijd II - zal omvat hebben - zult omvat hebben - zal omvat hebben - zullen omvat hebben - zullen omvat hebben - zullen omvat hebben Conditionalis II - zou hebben omvat - zou hebben omvat - zou hebben omvat - zouden hebben omvat - zouden hebben omvat - zouden hebben omvat Imperatief - - - omvat - - - - - omvat - -