Tegenwoordig en verleden deelwoord - omlijstend - omlijst Presens - omlijst - omlijst - omlijst - omlijsten - omlijsten - omlijsten Imperfect - omlijstte - omlijstte - omlijstte - omlijstten - omlijstten - omlijstten Toekomende tijd I - zal omlijsten - zult omlijsten - zal omlijsten - zullen omlijsten - zullen omlijsten - zullen omlijsten Conditionalis I - zou omlijsten - zou omlijsten - zou omlijsten - zouden omlijsten - zouden omlijsten - zouden omlijsten Perfectum - heb omlijst - hebt omlijst - heeft omlijst - hebben omlijst - hebben omlijst - hebben omlijst Voltooid verleden tijd - had omlijst - had omlijst - had omlijst - hadden omlijst - hadden omlijst - hadden omlijst Toekomende tijd II - zal omlijst hebben - zult omlijst hebben - zal omlijst hebben - zullen omlijst hebben - zullen omlijst hebben - zullen omlijst hebben Conditionalis II - zou hebben omlijst - zou hebben omlijst - zou hebben omlijst - zouden hebben omlijst - zouden hebben omlijst - zouden hebben omlijst Imperatief - - - omlijst - - - - - omlijst - -