Tegenwoordig en verleden deelwoord - navragend - nagevraagd Presens - vraag na - vraagt na - vraagt na - vragen na - vragen na - vragen na Imperfect - vroeg na - vroeg na - vroeg na - vroegen na - vroegen na - vroegen na Toekomende tijd I - zal navragen - zult navragen - zal navragen - zullen navragen - zullen navragen - zullen navragen Conditionalis I - zou navragen - zou navragen - zou navragen - zouden navragen - zouden navragen - zouden navragen Perfectum - heb nagevraagd - hebt nagevraagd - heeft nagevraagd - hebben nagevraagd - hebben nagevraagd - hebben nagevraagd Voltooid verleden tijd - had nagevraagd - had nagevraagd - had nagevraagd - hadden nagevraagd - hadden nagevraagd - hadden nagevraagd Toekomende tijd II - zal nagevraagd hebben - zult nagevraagd hebben - zal nagevraagd hebben - zullen nagevraagd hebben - zullen nagevraagd hebben - zullen nagevraagd hebben Conditionalis II - zou hebben nagevraagd - zou hebben nagevraagd - zou hebben nagevraagd - zouden hebben nagevraagd - zouden hebben nagevraagd - zouden hebben nagevraagd Imperatief - - - vraag na - - - - - vraagt na - -