timmerwerk [v]
- vierkantig zuschneiden
- rechtwinklig machen

timmerwerk [v]
- square
- square off

timmerwerk [v]
- équarrir
- carrer

timmerwerk [v]
- squadrare
- quadrare

timmerwerk [v]
- escuadrar

timmerwerk [v]
- fyrhugga
- kanthugga

timmerwerk [v]
- quadrar
- acertar
- ajustar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- kantrechtend
- gekantrecht
Presens
- kantrecht
- kantrecht
- kantrecht
- kantrechten
- kantrechten
- kantrechten
Imperfect
- kantrechtte
- kantrechtte
- kantrechtte
- kantrechtten
- kantrechtten
- kantrechtten
Toekomende tijd I
- zal kantrechten
- zult kantrechten
- zal kantrechten
- zullen kantrechten
- zullen kantrechten
- zullen kantrechten
Conditionalis I
- zou kantrechten
- zou kantrechten
- zou kantrechten
- zouden kantrechten
- zouden kantrechten
- zouden kantrechten
Perfectum
- heb gekantrecht
- hebt gekantrecht
- heeft gekantrecht
- hebben gekantrecht
- hebben gekantrecht
- hebben gekantrecht
Voltooid verleden tijd
- had gekantrecht
- had gekantrecht
- had gekantrecht
- hadden gekantrecht
- hadden gekantrecht
- hadden gekantrecht
Toekomende tijd II
- zal gekantrecht hebben
- zult gekantrecht hebben
- zal gekantrecht hebben
- zullen gekantrecht hebben
- zullen gekantrecht hebben
- zullen gekantrecht hebben
Conditionalis II
- zou hebben gekantrecht
- zou hebben gekantrecht
- zou hebben gekantrecht
- zouden hebben gekantrecht
- zouden hebben gekantrecht
- zouden hebben gekantrecht
Imperatief
- -
- kantrecht
- -
- -
- kantrecht
- -