Tegenwoordig en verleden deelwoord - inprentend - ingeprent Presens - prent in - prent in - prent in - prenten in - prenten in - prenten in Imperfect - prentte in - prentte in - prentte in - prentten in - prentten in - prentten in Toekomende tijd I - zal inprenten - zult inprenten - zal inprenten - zullen inprenten - zullen inprenten - zullen inprenten Conditionalis I - zou inprenten - zou inprenten - zou inprenten - zouden inprenten - zouden inprenten - zouden inprenten Perfectum - heb ingeprent - hebt ingeprent - heeft ingeprent - hebben ingeprent - hebben ingeprent - hebben ingeprent Voltooid verleden tijd - had ingeprent - had ingeprent - had ingeprent - hadden ingeprent - hadden ingeprent - hadden ingeprent Toekomende tijd II - zal ingeprent hebben - zult ingeprent hebben - zal ingeprent hebben - zullen ingeprent hebben - zullen ingeprent hebben - zullen ingeprent hebben Conditionalis II - zou hebben ingeprent - zou hebben ingeprent - zou hebben ingeprent - zouden hebben ingeprent - zouden hebben ingeprent - zouden hebben ingeprent Imperatief - - - prent in - - - - - prent in - -