maten - gewichten [v]
- umrechnen
wiskunde [v]
- verkleinern
geld [v]
- umrechnen

maten - gewichten [v]
- convert
wiskunde [v]
- reduce
geld [v]
- convert

maten - gewichten [v]
- convertir
wiskunde [v]
- réduire
geld [v]
- convertir

maten - gewichten [v]
- convertire
wiskunde [v]
- ridurre
geld [v]
- convertire

maten - gewichten [v]
- convertir
wiskunde [v]
- reducir
geld [v]
- convertir

maten - gewichten [v]
- omräkna
wiskunde [v]
- reducera
geld [v]
- omräkna

maten - gewichten [v]
- converter
wiskunde [v]
- reduzir
geld [v]
- converter
- cambiar

reduceren [v]
- terugvoeren
- vereenvoudigen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- herleidend
- herleid
Presens
- herleid
- herleidt
- herleidt
- herleiden
- herleiden
- herleiden
Imperfect
- herleidde
- herleidde
- herleidde
- herleidden
- herleidden
- herleidden
Toekomende tijd I
- zal herleiden
- zult herleiden
- zal herleiden
- zullen herleiden
- zullen herleiden
- zullen herleiden
Conditionalis I
- zou herleiden
- zou herleiden
- zou herleiden
- zouden herleiden
- zouden herleiden
- zouden herleiden
Perfectum
- heb herleid
- hebt herleid
- heeft herleid
- hebben herleid
- hebben herleid
- hebben herleid
Voltooid verleden tijd
- had herleid
- had herleid
- had herleid
- hadden herleid
- hadden herleid
- hadden herleid
Toekomende tijd II
- zal herleid hebben
- zult herleid hebben
- zal herleid hebben
- zullen herleid hebben
- zullen herleid hebben
- zullen herleid hebben
Conditionalis II
- zou hebben herleid
- zou hebben herleid
- zou hebben herleid
- zouden hebben herleid
- zouden hebben herleid
- zouden hebben herleid
Imperatief
- -
- herleid
- -
- -
- herleidt
- -