Tegenwoordig en verleden deelwoord - dwarsliggend - dwarsgelegen Presens - lig dwars - ligt dwars - ligt dwars - liggen dwars - liggen dwars - liggen dwars Imperfect - lag dwars - lag dwars - lag dwars - lagen dwars - lagen dwars - lagen dwars Toekomende tijd I - zal dwarsliggen - zult dwarsliggen - zal dwarsliggen - zullen dwarsliggen - zullen dwarsliggen - zullen dwarsliggen Conditionalis I - zou dwarsliggen - zou dwarsliggen - zou dwarsliggen - zouden dwarsliggen - zouden dwarsliggen - zouden dwarsliggen Perfectum - heb dwarsgelegen - hebt dwarsgelegen - heeft dwarsgelegen - hebben dwarsgelegen - hebben dwarsgelegen - hebben dwarsgelegen Voltooid verleden tijd - had dwarsgelegen - had dwarsgelegen - had dwarsgelegen - hadden dwarsgelegen - hadden dwarsgelegen - hadden dwarsgelegen Toekomende tijd II - zal dwarsgelegen hebben - zult dwarsgelegen hebben - zal dwarsgelegen hebben - zullen dwarsgelegen hebben - zullen dwarsgelegen hebben - zullen dwarsgelegen hebben Conditionalis II - zou hebben dwarsgelegen - zou hebben dwarsgelegen - zou hebben dwarsgelegen - zouden hebben dwarsgelegen - zouden hebben dwarsgelegen - zouden hebben dwarsgelegen Imperatief - - - lig dwars - - - - - ligt dwars - -