Tegenwoordig en verleden deelwoord - doorzagend - doorgezaagd Presens - zaag door - zaagt door - zaagt door - zagen door - zagen door - zagen door Imperfect - zaagde door - zaagde door - zaagde door - zaagden door - zaagden door - zaagden door Toekomende tijd I - zal doorzagen - zult doorzagen - zal doorzagen - zullen doorzagen - zullen doorzagen - zullen doorzagen Conditionalis I - zou doorzagen - zou doorzagen - zou doorzagen - zouden doorzagen - zouden doorzagen - zouden doorzagen Perfectum - heb doorgezaagd - hebt doorgezaagd - heeft doorgezaagd - hebben doorgezaagd - hebben doorgezaagd - hebben doorgezaagd Voltooid verleden tijd - had doorgezaagd - had doorgezaagd - had doorgezaagd - hadden doorgezaagd - hadden doorgezaagd - hadden doorgezaagd Toekomende tijd II - zal doorgezaagd hebben - zult doorgezaagd hebben - zal doorgezaagd hebben - zullen doorgezaagd hebben - zullen doorgezaagd hebben - zullen doorgezaagd hebben Conditionalis II - zou hebben doorgezaagd - zou hebben doorgezaagd - zou hebben doorgezaagd - zouden hebben doorgezaagd - zouden hebben doorgezaagd - zouden hebben doorgezaagd Imperatief - - - zaag door - - - - - zaagt door - -