Tegenwoordig en verleden deelwoord - bijdragend - bijgedragen Presens - draag bij - draagt bij - draagt bij - dragen bij - dragen bij - dragen bij Imperfect - droeg bij - droeg bij - droeg bij - droegen bij - droegen bij - droegen bij Toekomende tijd I - zal bijdragen - zult bijdragen - zal bijdragen - zullen bijdragen - zullen bijdragen - zullen bijdragen Conditionalis I - zou bijdragen - zou bijdragen - zou bijdragen - zouden bijdragen - zouden bijdragen - zouden bijdragen Perfectum - heb bijgedragen - hebt bijgedragen - heeft bijgedragen - hebben bijgedragen - hebben bijgedragen - hebben bijgedragen Voltooid verleden tijd - had bijgedragen - had bijgedragen - had bijgedragen - hadden bijgedragen - hadden bijgedragen - hadden bijgedragen Toekomende tijd II - zal bijgedragen hebben - zult bijgedragen hebben - zal bijgedragen hebben - zullen bijgedragen hebben - zullen bijgedragen hebben - zullen bijgedragen hebben Conditionalis II - zou hebben bijgedragen - zou hebben bijgedragen - zou hebben bijgedragen - zouden hebben bijgedragen - zouden hebben bijgedragen - zouden hebben bijgedragen Imperatief - - - draag bij - - - - - draagt bij - -