Tegenwoordig en verleden deelwoord - bewakend - bewaakt Presens - bewaak - bewaakt - bewaakt - bewaken - bewaken - bewaken Imperfect - bewaakte - bewaakte - bewaakte - bewaakten - bewaakten - bewaakten Toekomende tijd I - zal bewaken - zult bewaken - zal bewaken - zullen bewaken - zullen bewaken - zullen bewaken Conditionalis I - zou bewaken - zou bewaken - zou bewaken - zouden bewaken - zouden bewaken - zouden bewaken Perfectum - heb bewaakt - hebt bewaakt - heeft bewaakt - hebben bewaakt - hebben bewaakt - hebben bewaakt Voltooid verleden tijd - had bewaakt - had bewaakt - had bewaakt - hadden bewaakt - hadden bewaakt - hadden bewaakt Toekomende tijd II - zal bewaakt hebben - zult bewaakt hebben - zal bewaakt hebben - zullen bewaakt hebben - zullen bewaakt hebben - zullen bewaakt hebben Conditionalis II - zou hebben bewaakt - zou hebben bewaakt - zou hebben bewaakt - zouden hebben bewaakt - zouden hebben bewaakt - zouden hebben bewaakt Imperatief - - - bewaak - - - - - bewaakt - -