Tegenwoordig en verleden deelwoord - beminnend - bemind Presens - bemin - bemint - bemint - beminnen - beminnen - beminnen Imperfect - beminde - beminde - beminde - beminden - beminden - beminden Toekomende tijd I - zal beminnen - zult beminnen - zal beminnen - zullen beminnen - zullen beminnen - zullen beminnen Conditionalis I - zou beminnen - zou beminnen - zou beminnen - zouden beminnen - zouden beminnen - zouden beminnen Perfectum - heb bemind - hebt bemind - heeft bemind - hebben bemind - hebben bemind - hebben bemind Voltooid verleden tijd - had bemind - had bemind - had bemind - hadden bemind - hadden bemind - hadden bemind Toekomende tijd II - zal bemind hebben - zult bemind hebben - zal bemind hebben - zullen bemind hebben - zullen bemind hebben - zullen bemind hebben Conditionalis II - zou hebben bemind - zou hebben bemind - zou hebben bemind - zouden hebben bemind - zouden hebben bemind - zouden hebben bemind Imperatief - - - bemin - - - - - bemint - -