gevaar [v]
- bedrohen
- eine Gefahr darstellen für
persoon [v]
- bedrohen

gevaar [v]
- threaten
- be a danger to
- be a threat to
persoon [v]
- threaten
- use threats against

gevaar [v]
- menacer
- faire peser un danger sur
- présenter une menace pour
persoon [v]
- menacer
- proférer des menaces à l'encontre de

gevaar [v]
- minacciare
- essere una minaccia per
persoon [v]
- minacciare

gevaar [v]
- amenazar
- ser una amenaza para
persoon [v]
- amenazar

gevaar [v]
- hota
- vara ett hot mot
persoon [v]
- hota

gevaar [v]
- ameaçar
- ser um risco para
- ser uma ameaça para
persoon [v]
- ameaçar
- intimidar

dreigen [v]
intimideren [v]
- afschrikken
- verlammen
molesteren [v]
- lastig vallen
- mishandelen
belagen [v]

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- bedreigend
- bedreigd
Presens
- bedreig
- bedreigt
- bedreigt
- bedreigen
- bedreigen
- bedreigen
Imperfect
- bedreigde
- bedreigde
- bedreigde
- bedreigden
- bedreigden
- bedreigden
Toekomende tijd I
- zal bedreigen
- zult bedreigen
- zal bedreigen
- zullen bedreigen
- zullen bedreigen
- zullen bedreigen
Conditionalis I
- zou bedreigen
- zou bedreigen
- zou bedreigen
- zouden bedreigen
- zouden bedreigen
- zouden bedreigen
Perfectum
- heb bedreigd
- hebt bedreigd
- heeft bedreigd
- hebben bedreigd
- hebben bedreigd
- hebben bedreigd
Voltooid verleden tijd
- had bedreigd
- had bedreigd
- had bedreigd
- hadden bedreigd
- hadden bedreigd
- hadden bedreigd
Toekomende tijd II
- zal bedreigd hebben
- zult bedreigd hebben
- zal bedreigd hebben
- zullen bedreigd hebben
- zullen bedreigd hebben
- zullen bedreigd hebben
Conditionalis II
- zou hebben bedreigd
- zou hebben bedreigd
- zou hebben bedreigd
- zouden hebben bedreigd
- zouden hebben bedreigd
- zouden hebben bedreigd
Imperatief
- -
- bedreig
- -
- -
- bedreigt
- -