Tegenwoordig en verleden deelwoord - aandienend - aangediend Presens - dien aan - dient aan - dient aan - dienen aan - dienen aan - dienen aan Imperfect - diende aan - diende aan - diende aan - dienden aan - dienden aan - dienden aan Toekomende tijd I - zal aandienen - zult aandienen - zal aandienen - zullen aandienen - zullen aandienen - zullen aandienen Conditionalis I - zou aandienen - zou aandienen - zou aandienen - zouden aandienen - zouden aandienen - zouden aandienen Perfectum - heb aangediend - hebt aangediend - heeft aangediend - hebben aangediend - hebben aangediend - hebben aangediend Voltooid verleden tijd - had aangediend - had aangediend - had aangediend - hadden aangediend - hadden aangediend - hadden aangediend Toekomende tijd II - zal aangediend hebben - zult aangediend hebben - zal aangediend hebben - zullen aangediend hebben - zullen aangediend hebben - zullen aangediend hebben Conditionalis II - zou hebben aangediend - zou hebben aangediend - zou hebben aangediend - zouden hebben aangediend - zouden hebben aangediend - zouden hebben aangediend Imperatief - - - dien aan - - - - - dient aan - -